Aandelen en obligaties worden vaak samen genoemd, maar zijn echter heel verschillend. In dit artikel leggen we de uiteenlopende kenmerken naast elkaar. Voor welke belegger is het interessant om voor aandelen te gaan? Voor wie is obligaties een logische keuze? En wat als je kiest voor een mix tussen allebei, of in de loop der tijd je strategie aanpast?
Nieuwe beleggers denken soms dat aandelen en obligaties min of meer dezelfde producten zijn, omdat ze vaak bij elkaar staan of in één zin worden genoemd. Dat is echter niet zo. Een aandeel is heel wat anders dan een obligatie en je moet deze twee dan ook zeker niet met elkaar verwarren. Alles hangt samen met het risico en het rendement dat je verwacht.
Heel hoog over kun je zeggen: een aandeelhouder is mede-eigenaar, een obligatiehouder is een geldschieter. Aandelen zijn risicovoller, maar verwacht daarbij een hoger rendement. Obligaties zijn veiliger, maar verwacht hierop een lager rendement.
Wat is een aandeel
Een aandeel is een stukje eigendom van een onderneming. Aandelen zijn verhandelbaar op de beurs. Als belegger kun je rendement maken door een koersstijging van het aandeel en via een winstuitkering (dividend) door het bedrijf.
Wat is een obligatie
Een obligatie is een door bedrijven, landen of overheden uitgegeven lening. Een soort schuldbewijs dus. Als belegger kun je daarin investeren omdat obligaties verhandelbaar zijn op de beurs. Je krijgt rente en aan het eind van de looptijd komt je hele inleg weer terug.
Verschil in risico
Zoals gezegd: aandelen zijn over het algemeen meer risicovol dan obligaties. Bij een obligatie heb je een van tevoren bepaalde looptijd (bijvoorbeeld vijf, tien of vijftien jaar). Elk jaar wordt een vast of variabel rentebedrag uitgekeerd (de ‘rentecoupon’) en aan het einde van de rit komt de oorspronkelijke inleg terug. Of de uitgevende partij in de tussentijd winst of verlies maakt, maakt niet uit. Je hebt als obligatiebelegger altijd recht op de afgesproken rente. En tenzij het bedrijf failliet gaat, komt je inleg dus altijd terug. Dat geeft zekerheid.
Als aandeelhouder heb je dat allemaal niet. Je krijgt geen vaste vergoeding en de looptijd is niet bepaald. Het rendement dat je pakt – koerswinst of dividend – hangt af van de prestaties van de onderneming en het moment waarop jij besluit om te verkopen (of niet).
Je hebt geen invloed op het sentiment van de markt en al helemaal niet op politieke of economische gebeurtenissen; laat staan een pandemie. Allemaal factoren van onzekerheid die er aan bijdragen dat het risico groter is dan bij een obligatie, die daardoor wordt gezien als defensief.
Dividend versus rente
Een belangrijk verschil is dat een obligatiehouder altijd rente krijgt. Die wordt tijdens de looptijd periodiek netjes uitgekeerd. Om als aandeelhouder dividend te ontvangen, moet het bedrijf eerst winst maken en vervolgens ook besluiten om deze uit te keren. De hoogte daarvan kan ook variëren. Dat maakt een obligatie doorgaans een veilige, stabiele belegging. Met aandelen zijn zoals gezegd de rendementen op basis van het verleden altijd hoger.
Rendementen van aandelen en obligaties
De Amerikaanse S&P 500 rendeerde in de laatste 90 jaar gemiddeld zo’n 9,5 procent per jaar. Op Amerikaanse staatsobligaties (looptijd van 10 jaar) maakte je gemiddeld 4,7 procent per jaar rendement. Het verschil is dus meer dan de helft op basis van bijna een eeuw aan cijfers.
In deze tabel zie je als voorbeeld de rendementen van de SP 500 versus Amerikaanse obligaties tot 10 jaar geleden:
Jaar | S&P 500 (%) | Bloomberg Barclays U.S. Agg Index (%) |
2019 | 31.49 | 8.72 |
2018 | -4.38 | 0.01 |
2017 | 21.83 | 3.54 |
2016 | 11.96 | 2.65 |
2015 | 1.38 | 0.55 |
2014 | 13.69 | 5.97 |
2013 | 32.39 | -2.02 |
2012 | 16 | 4.21 |
2011 | 2.11 | 7.84 |
Waarom toch kiezen voor obligaties?
Het voordeel van obligaties is dat het een tegenhanger is op aandelen. Zakken je aandelen, dan houden obligaties vaak hun waarde. Als je belegt voor de langere termijn geven obligaties je ook een bepaalde zekerheid. De rendementen op aandelen zijn hoger, zoals je hierboven ziet, maar het is prettig om zeker te weten dat een bepaald bedrag sowieso gegarandeerd is. Je wapent jezelf tegen risico’s en dat past bij bepaalde beleggingsstrategieën. Dit is ook de reden dat je beleggers vaak meer obligaties ziet aanhouden naar mate ze ouder worden.
Voorbeeld:
- Je leent 1000 euro aan een overheid en krijgt een obligatie (schuldbewijs)
- De overheid betaalt jou elk jaar 30 euro
- Na de looptijd, bijvoorbeeld 10 jaar, krijg je je geld terug
Je weet wat je kunt verwachten: elk jaar 30 euro (ofwel 3% couponrente) en je inleg terug over 10 jaar. Qua periode heb je overigens kortlopende (minder dan 5 jaar) en langlopende (langer dan 15 jaar) obligaties.
Staatsobligatie versus bedrijfsobligatie
Een staatsobligatie wordt uitgegeven door een overheid, met als doel om (meestal) de financieringstekorten te dekken. Zonder belasting te verhogen komt een overheid aan meer geld! Een (Westers) land zal niet snel failliet gaan en daarom is dat een obligatie met het minste risico.
Een bedrijfsobligatie heeft wat meer risico omdat dat afhangt van de kredietwaardigheid van het bedrijf. Een bedrijf kan immers wel makkelijker failliet gaan. Kijk daarom goed naar de kredietwaardigheid voordat je zo’n obligatie koopt. Dit wordt uitgedrukt in een ‘rating’, zoals AAA (heel goede obligatie) of C of D (ongunstig). Dat vertelt je of de verplichting die met jou wordt aangegaan ook kan worden nagekomen.
Rente op obligatie
Hoeveel rente je krijgt op een obligatie, hangt af van de kredietwaardigheid van de uitgever (het land, de overheidsinstantie of het bedrijf dat vreemd kapitaal zoekt). Als de kans groot is dat de uitgever je lening terug kan betalen, is de zogeheten couponrente lager en andersom. Ook kan rente variabel of vast zijn. Vast betekent uiteraard deze de hele looptijd vast staat. Variabel houdt in dat de hoogte per periode wordt bepaald.
Koers van een obligatie
De koers van een obligatie kan tussentijds wel wisselen. Als je je obligatie tussentijds wil verkopen, kun je daar voor- of nadeel van hebben. Grootste factor daarbij is de rentestand. Stijgt de rente, dan daalt de koers van een obligatie en andersom. Omdat rente en koersen bij obligaties in tegengestelde richting bewegen zorgt dat mogelijk voor verwarring. Obligatiehouders hebben voordeel bij een dalende rentestand en andersom is niet goed.
Voorbeeld: je hebt een obligatie van 1000 euro voor 10 jaar bij een rente van 2%. Vervolgens daalt de rentestand naar 1% en wordt er een nieuwe obligatie uitgegeven die maar 1% rente geeft. Dat levert de nieuwe obligatiehouder meer 10 euro per jaar op en jou als oude obligatiehouder een rente van 20 euro. Dan stijgt jouw obligatie naar 2000 euro.
Faillissement: wie krijgt zijn geld?
Mocht een bedrijf failliet gaan, dan ga je als obligatiehouder vóór op de aandeelhouders. Dat komt omdat je als obligatiehouder als schuldeiser wordt gezien en daarom eerder je geld krijgt. Aandeelhouders, de mede-eigenaars, komen als laatste aan de beurt. Wederom een risicofactor in het voordeel van obligaties. Je kunt ook allebei zijn, bijvoorbeeld aandeelhouder en obligatiehouder van Apple. Stemrecht (op een algemene vergadering van aandeelhouders) heb je dan echter alleen als aandeelhouder.
De ideale mix?
Een bekende oude wijsheid is dat je je leeftijd in jaren moet omzetten in het percentage obligaties in je portefeuille. Hoe ouder je wordt, hoe meer je van aandelen moet overgaan naar obligaties. Het doel is uiteraard behoud (en gestage groei) van je vermogen. Je wilt niet in een slechte periode terecht komen met je aandelen, als de horizon die jij hebt bepaald – bijvoorbeeld je pensioenleeftijd – dichterbij komt. Dan geldt safety first.
Ook hier hangt alles af van je identiteit en je emotionele profiel als belegger. Hoeveel risico ben je bereid te nemen? Wat is je strategie? Wil je je geld in één keer opnemen of steeds een beetje? Hoe snel moet je vermogen beschikbaar zijn? De beweeglijkheid van de aandelenmarkt kun je niet inschatten, omdat niemand dat kan. En in welke mate ben je bereid om je geld lang vast te houden? Heb je nog tijd om een recessie of slechte periode uit te zitten? Wat dát er altijd mindere jaren tussen zitten voor aandelen, is een gegeven.
Je moet zelf bepalen wat voor jou werkt. Als je bijvoorbeeld 25 jaar bent, dan kun je stellen dat je nog dik 40 jaar tot je pensioen hebt om te beleggen. Moet je dan nu al 25% in minder renderende obligaties stoppen? Of wacht je daar nog even mee en bouw je meer vermogen op door middel van aandelen? Je eigen risicobereidheid is leidend.
De wereld verandert (mensen worden gemiddeld ouder, je pensioenleeftijd stijgt) en daarom zijn er ook experts die zeggen dat je bijvoorbeeld het getal 120 minus je leeftijd moet nemen; of 110 min je leeftijd om uit te komen op het percentage dat je in obligaties zou moeten investeren. Maar nogmaals: je bepaalt zelf hoe je daar in staat.
Obligaties in een ETF
Als aanvulling, goed nieuws: er zijn altijd ETF’s! Obligatie-ETF’s kunnen een interessante mogelijkheid zijn als je wat jonger bent. Je hebt lage kosten, je krijgt rente en de waarde van de ETF kan ook toenemen. Obligatie-ETF’s hebben een hele reeks obligaties in portefeuille.
Tot slot
Een goed, objectief antwoord op de vraag die boven dit artikel staat, is er eigenlijk niet. Dat hangt af van jouw situatie en profiel. Op basis van de (historische) informatie kun je een keuze maken in welke mate je je portfolio wilt verdelen tussen aandelen en obligaties. Het gaat tussen risico en rendement.
Beschouw dit artikel daarom als een springplank van je zoektocht naar jouw persoonlijke antwoord op deze vraag.
Let op: Het doel van dit artikel is om je te informeren over de verschillen tussen aandelen en obligaties. Dit artikel kan op geen enkele wijze als beleggingsadvies genomen worden.